Jaap Beintema: “Mijn vader is gestorven aan TBC”
Mijn vader Kees Beintema is geboren in 1897 en gestorven aan tuberculose in 1940. Hij was boerenzoon en is in Engwierum geboren. Mij is wel eens verteld dat hij in zijn eerste levensjaren al met TBC besmet is door zijn grootvader, die toen enige jaren op de
boerderij verbleef.
Na de lagere school is hij verhuisd naar Groningen, heeft gymnasiaal onderwijs
genoten en is daarna medicijnen gaan studeren, hetgeen voorspoedig verliep. Hij was ook
actief lid van het Groningen Studenten Corps (abactis van de Senaat).
Aan het eind van zijn studententijd heeft tuberculose zich geopenbaard. In 1923 heeft hij
hij vijf maanden gekuurd in het Waldsanatorium in Arosa (Zwitserland). Na zijn afstuderen heeft hij zich gespecialiseerd als dermatoloog en is hij getrouwd met mijn moeder.
In begin 1928 heeft mijn vader weer vier maanden gekuurd in Davos-Platz, waar mijn oudste broer is geboren. Daarna heeft hij een voorspoedig leven geleid, is in 1930 cum laude gepromoveerd en heeft zich in Groningen gevestigd als dermatoloog, met een nevenfunctie nog bij het
Academisch Ziekenhuis. Toen zijn mijn andere broer en ik geboren in respectievelijk 1931 en 1934.
In juni 1939 heeft hij weer tuberculose gekregen en heeft eerst thuis op bed gelegen. Om besmetting te vermijden zijn wij, de drie kinderen, ondergebracht bij kennissen in de stad. Omdat eind 1939 de oorlog was uitgebroken kon hij niet weer in Zwitserland kuren en is toen in het Sanatorium Hoog Laren in Blaricum opgenomen. Mijn moeder heeft hem toen gevolgd en is met de drie kinderen in december 1939 in Bussum gaan wonen.
Op 5 april 1940 is mijn vader gestorven. Vijf weken later vielen de Duitsers ons land binnen. In begin 1941 overleed mijn grootmoeder van moeders zijde in Den Haag. Mijn grootvader is daarna samen met mijn moeder is een groter huis in Bussum gaan wonen. Mijn grootvader, die bodemkundige was en kort daarvoor was gepensioneerd met daarna nog een aantal werkzaamheden, heeft toen als het ware de vaderrol in ons gezin overgenomen.
De oorlogsjaren zijn we betrekkelijk probleemloos doorgekomen (extra voedsel kwam uit het noorden: boter werd onderweg gegapt, maar bonen kwamen wel aan.) Maar toen na de oorlog alles weer normaler werd, was voor mijn moeder het gemis van mijn vader extra zwaar. Maar het is wel gelukt dat mijn beide broers arts zijn geworden (oogarts, resp. neuroloog) en ik biochemicus (alle drie weer in Groningen gestudeerd).