Lees alle verhalen

Tine Ynteman-Rutgers: “Sommige mensen waren zo bang voor TBC dat ze geen contact meer wilden.”

Ik voelde me erg moe en moest voor controle naar het consultatiebureau voor tuberculose (TBC).  Ik zou van de huisdokter bericht krijgen als het mis was. Het duurde nogal en ik dacht dat ik dus niet weer TBC had. Maar… op een morgen om half 9 (ik lag nog in bed, want ik werkte ’s middags en ’s avonds) hoorde ik beneden een mannenstem en mijn hospita zei dat ik waarschijnlijk nog in bed lag. Het bleek de dokter te zijn met de slechte boodschap. Het was begin oktober 1963. Ik mocht onmiddellijk niet meer werken, terwijl ik niet besmettelijk was. Iedereen met wie ik in aanraking geweest was, moest gecontroleerd worden op TBC.

Paniek bij mij, want mijn werk bij de Jeugdhaven moest wel afgerond worden, daarom kreeg ik één week om mijn werk af te ronden. Het eerste wat ik deed, was kijken of Rinnie, mijn vriend toen, op de zaak was. Helaas niet, zodat ik het eerst alleen moest verwerken. Mevrouw Zeilstra zag dat ik gehuild had en liet Rinnie gauw naar mij toegaan, zodra hij terug was van zijn klus. Ook hij schrok ervan. Ik wilde niet meer in Kampen bij mijn ouders kuren (ik had het al een keer eerder, heel kort, gehad) en Rinnie en ik besloten dat ik naar Appelscha zou gaan, naar sanatorium Beatrixoord.

In de week dat ik nog in Sneek was, moest er veel geregeld worden. Overleg met het bestuur, de administratie bijgewerkt, instructies voor vrijwilligers, ouders en kinderen inlichten, afscheid nemen van allerlei mensen, mijn spullen moesten verhuisd worden naar Kampen, enzovoorts.

Er waren twee vrijwilligers die de Jeugdhaven draaiende hielden, tot er op een gegeven moment weer een vaste kracht benoemd werd.

Rinnie hielp me waar hij kon. Fijn die steun in de rug. Sommige mensen waren zo bang voor TBC dat ze geen contact meer wilden. Een tante, een paar oude nichten, en een vrijwilliger die zwanger was en had aangeboden om met mij mee te gaan om pyjama’s en een duster te kopen, mocht van haar man niet met mij mee. Een andere vrijwilliger die dat hoorde, ging toen met mij mee.

Hoe het gegaan is met al die TBC-controles in Sneek heb ik niet meegekregen. Toen was ik al vertrokken. Ook Rinnie’s familie moest gecontroleerd. Er kwam niets uit. Rinnie bracht me in oktober naar Appelscha. Zo raar, je weet dat je lang niet meer privé bij elkaar kunt zijn en we wisten niet hoe het daar zou zijn. Ik kwam op een zaaltje, waar nog 5 jonge vrouwen lagen. Vier van hen kwamen van het kantoor van de Condens melkfabriek in Leeuwarden. Daar had iemand de besmetting overgebracht. Naast mij lag een jonge vrouw, Jannie, 4 jaar getrouwd, die op 17-jarige leeftijd long- TBC gehad had en nu had ze TBC in de nieren. De eerste keer had ze twee en een half jaar gekuurd, zonder medicijnen. Nu kon ook zij na een jaar weer naar huis. Zij was van mijn leeftijd. We kregen een goede band.

Uiteraard gingen we regelmatig voor foto’s. Naar het kerkje waar toen de Röntgen gevestigd was. Na ongeveer een maand kreeg ik doorsneefoto’s, toen nog aardig nieuw. Ik kreeg te horen dat ik als een licht geval gekomen was, maar dat nu bleek dat er veel kleine plekjes op mijn longen zaten, ipv. eentje, zoals ze dachten. De eerste keer, toen ik bij mijn ouders kuurde, dachten ze dat ook, vandaar dat ik toen zo snel gezond verklaard werd. Nu werd ik in Appelscha als een zwaarder geval geregistreerd. Ik kreeg veel medicijnen, o.a. Pas en INH en Streptocil, als ik dat laatste goed zeg. Maar gelukkig was ik na een jaar toch schoon.

Rinnie kwam twee keer in de week op bezoek.  Op donderdagavond, de avond voor de ‘vrijers’ en de echtgenoten. Dan verdwenen meestal diegenen van zaal, die geen bezoek hadden. Het licht werd gedempt, zodat we nog een beetje privacy hadden en de stoelen werden dicht bij de bedden geschoven. Rinnie schoof z’n hand onder de dekens en ik raakte hem ook aan. Heerlijke uurtjes waren dat. Altijd veel te snel voorbij. Dirk, de man van Janny, was er dan ook.

Ook zondags was Rinnie er. ’s Morgens van 11 tot 12 uur en ’s middags van half 3 tot half 5. Vaak was hij er alleen, maar er kwam ’s middags ook wel ander bezoek. Dirk, de man van Janny, was er zondags ook altijd. Tussen de middag, als wij moesten eten en rusten, gingen ze naar de Bosberg, een restaurant in de buurt. De eigenaar zorgde voor een simpele, betaalbare warme hap en zo kregen ze hun eten. Daarna wandelden ze nog wel wat en dan kwamen ze weer terug. Het was ook op die zondagen heel gezellig. Dan had iedereen bezoek.

De eerste verjaardag die hij van mij meemaakte was in Appelscha. Ik kreeg van hem een prachtige blauwe schaal opgemaakt met gele chrysanten. De schaal koester ik nog steeds. Het was het eerste cadeau dat ik van hem kreeg.

Foto's van het vieren van mijn verjaardag.
Foto’s van het vieren van mijn verjaardag.

Rinnie had intussen een oude Volvo gekocht in plaats van de Volkswagen. Hij reed heerlijk, maar er mankeerde wel het een en ander aan. Daar heeft hij tot in de zomer 1964 mee gereden. Toen kwam er een kleine Renault 4, een fijn autootje. In de zomer heeft hij drie weken in Appelscha gekampeerd om mij maar op te zoeken en dat mocht toch echt maar twee keer in de week. Ik heb me toen te weinig gerealiseerd wat dat voor hem betekende. Drie weken in je eentje kamperen en ook, als hij gewoon werkte, donderdag na zijn werk weer 60 kilometer heen en terugrijden en elke zondag was de hele dag voor mij. Zo had hij nauwelijks tijd voor zichzelf, want op zaterdag werkte hij ook in de winkel.

Ik had het intussen heel gezellig op zaal. De eerste weken mocht ik niet veel (Bed A). Je mocht dan weinig je bed uit. Na een week of 5, Bed B, dan mocht je ’s morgens en ’s avonds op het terras, dat langs het hele paviljoen liep, heen en weer lopen en soms eekhoorntjes voeren, die heel dichtbij kwamen, zelfs wel eens uit de hand aten. ’s Morgens na het ontbijt (op bed) een uurtje rusten en daarna zat je rechtop in bed brieven te schrijven of te handwerken. Familie nam wel handwerkmateriaal mee en er kwam een mevrouw langs die ook allerlei dingen te koop had, bijvoorbeeld een patroon en vilt om een eekhoorntje te maken of een paardenkop met een elastiek op een houten hoefijzer. Tafellakens heb ik veel geborduurd, wel drie met Perzisch ajour. Die heb ik weggegeven, eentje aan Dicky. Die vond het sneu dat ik er zelf niet meer een had en toen heeft zij er een voor mij gemaakt met YR in het midden. Verder heb ik nog twee andere geborduurd, één ervan had ik van Door gekregen, rood, daar kwam een zwart-wit borduursel op. En een witte, met rondjes, waarin kruissteekbloemen kwamen. Ik maakte dingetjes voor de neefjes en nichtjes. De morgens waren snel om. 12 uur warm eten en daarna weer verplicht rust tot half 3. ’s Middags weer hetzelfde en we kletsten ook heel wat af. ’s Avonds hadden we altijd wel wat lekkers. We bestelden wel wat bij het bezoek. Een pakje soep, frisdrank, kaas, worst, zoutjes. Het regiem was niet meer streng, dus die soep mochten we in het keukentje van de afdeling wel klaarmaken als we de boel maar netjes achterlieten.

Met de hand wasten we zelf onze pyjama’s en ondergoed. Strijken mocht ook, als je het maar zittend deed. Dag en nacht stonden de openslaande deuren naar het terras open. Het was ’s winters soms heel koud. Stiekem deden we ’s nachts de deuren bijna dicht. Wel konden we altijd een oliekruik halen. Er was een elektrisch apparaat met gaten, waarin die kruiken pasten. Die werden heel warm en bleven ook lang warm. We hadden kruikenzakken om er om te doen.

Bed C, dan mocht je er vaker uit en naar de recreatiezaal van de afdeling met je bezoek. Gezellige middagen/avonden waren er in de grote recreatiezaal met podium in het jongenspaviljoen. Muziek, lezingen, spelletjes. Ik heb er nog eens een spel geleidt. Daar mocht ik in het begin ook wel naar toe, maar dan werd het bed erheen gereden. Bij bed B mocht ik er wel lopend naartoe, maar dan lag ik op een ligstoel.

Na 8 maanden ging Janny naar huis. Met Janny en Dirk hebben we altijd contact gehouden. Tot Janny stierf aan een hersentumor. Dat deed me heel wat.

Kort na Janny ging één van de condens meisjes naar huis. Toen kwamen er twee redelijk asociale meisjes op zaal, die alleen samen optrokken en niet zoveel met ons te maken wilden hebben. Even later ging er nog een meisje naar huis en toen kwam er een vrouw van in de 40, Wiepie, naast me liggen. Een heel lieve, zachte vrouw die prompt gepest werd door de twee meisjes. Ik was toen nog zo naïef dat ik daar niet tegenin ging, al deed ik er zelf niet aan mee…  Ze had een man en twee kinderen. De jongste had het syndroom van down. Ze heette Rennie. Rinnie werd toen wel Rennie genoemd. Dat vond ze prachtig en ze is ons nooit vergeten en daarom stuur ik nog steeds een kaart met haar verjaardag. Volgens haar zus vindt ze dat mooi. Haar ouders hebben haar altijd verzorgd en toen die overleden, hebben haar zus Bea en haar man het huis verbouwd en kreeg Rennie haar eigen appartement en zorgde Bea voor haar. Sinds twee jaar zit ze nu in een verzorgingstehuis, omdat haar zus, inmiddels in de 70, de zorg niet meer aankon.

Terug naar de zaal, er kwam nog een ander meisje, Greetje, die heel erg op zichzelf was. Ook zij kreeg van alles van haar bezoek, maar ze deelde nooit wat. We hadden op een andere lege zaal een extra kast om onze handwerkspullen in op te bergen. ’s Nachts ging Greetje haar bed uit, liep over het terras naar de andere zaal en kwam later over de gang terug. Op een nacht deed ze dat weer en zag de hele jonge nachtzuster een schim langs haar kamer komen. Die zuster vond het ’s nachts al eng, omdat alle terrasdeuren openstonden en ze ging bij de zalen langs om te vragen of er iemand uit geweest was. Greetje zei niets. Even later ben ik uit bed gegaan en heb tegen de zuster gezegd dat ze niet bang hoefde te zijn omdat Greetje eruit geweest was en dat ze dat ’s nachts vaker deed. Waarom zegt ze dat dan niet, was het antwoord. ’s Morgens rapporteerde ze het aan de hoofdzuster en die besloot om alle kasten op de lege zaal te inspecteren. In haar kast bleek beschimmelde kaas en worst en nog meer te liggen. Toen was het even uit met de extra kasten.

Ik had het tot augustus heel gezellig gehad op zaal, daarna werd het steeds moeilijker en wilde ik wel graag weg. De laatste zes weken (bed D) mocht je wandelen. Kort daarvoor had ik het er met de hoofdzuster over dat het me aanvloog. Zij zei toen: Ga maar even op het terrein wandelen. De vrijheid die ik toen voelde, heerlijk alleen in het bos, dat vergeet ik nooit weer. Gelukkig kreeg ik toen al gauw de vrijheid om vrij te wandelen, eerst kort en op het terrein, de laatste drie weken mocht je buiten het terrein en werden de wandelingen steeds langer, tot wel twee uur toe. Jantje, een heel dove vrouw van ± 50 die op een andere zaal lag, mocht ook wandelen maar zij liep langzaam. Zij wilde wel met mij, maar ik ben egoïstisch geweest en ging heerlijk alleen, wat een vrijheid. Met Rinnie ging ik toen zondags ook wel even naar de Bosberg om wat te drinken.

De laatste week mocht ik een keer met Rinnie naar Assen om nieuwe kleding te kopen. Ik was 5 kilo gegroeid, dus paste ik niet veel meer. Een hele belevenis om weer in een stad rond te lopen tussen de mensen. Ik kocht een donkerrood pakje met strepen.

Op een van de zalen lag ook een mevrouw, van in de zeventig. Ze was alleenstaand, had alleen een broer in Amerika en verder geen familie. Ik had een goede band met haar. Toen ze weg mocht ging ze naar Nieuw Toutenburg in Burgum. Daar zocht ik haar één keer in de drie maanden op. Ze vertrouwde mij en als enige mocht ik aan haar handtasje komen. Dat tasje maakte ik dan maar even schoon, want van buiten was het vies en van binnen soms vol koekkruimels. Ook zaten er Alpaca theelepeltjes in. Op een keer, zei ze dat ik die wel mocht hebben. Ik heb ze altijd bewaard en één heel klein lepeltje gebruik ik nog voor de advocaat. Ik had gevraagd of ik bericht kon krijgen als ze ziek werd of overleed, maar dat is niet gebeurd. Na een paar maanden belde ik of ik op bezoek kon komen en kreeg ik te horen dat ze dood en begraven was. Ze is een paar dagen ziek geweest en gestorven en anoniem begraven op het kerkhof daar. Daar ben ik wel boos om geweest, ik kreeg excuses, maar ja, dat helpt niet veel meer.

Met z’n Renaultje kwam Rinnie mij op 1 oktober 1964 ophalen. Ik had natuurlijk mijn nieuwe pakje aan. Hij bracht mij naar Kampen, want ik had geen eigen kamer meer en mocht nog niet werken. Daar ben ik tot de Kerst geweest. Ook hier zocht Rinnie mij trouw op.

In april 1965 zijn we getrouwd.

Sorry

De versie van de browser die je gebruikt is verouderd en wordt niet ondersteund.
Upgrade je browser om de website optimaal te gebruiken.